Geschiedenis

De geschiedenis van de locomotoren in Nederland gaat ver terug tot in de jaren 20 van de vorige eeuw. Om precies te zijn in 1924. De NS liet door een motorenfabriek een prototype bouwen. Helaas werd dat geen succes want de motorenfabriek, Maschinen- und Armaturenfabrik vormals H. Breuer & Co. te Hochst am Main, had geen ervaringen met het maken van ontwerpen en het bouwen van locomotoren en locomotieven in het algemeen. De constructie bevatte fouten dat de locomotor ongeschikt was.

De locomotor 1, dat is waar we het over hebben, was te licht. Men sleutelde aan de locomotor, zoals het aanbrengen van een gietijzeren plaat van 1,5 ton om de locomotor te verzwaren maar dat werd ook niets. Wat men er ook aan veranderde, het leverde niets op De NS besloot in de toekomst geen motorenfabrieken meer te benaderen voor het vervaardigen van locomotoren. De NS gaf het niet op en ging verder zoeken. Men benaderde diverse locomotieffabrieken die volgens ontwerpen en tekeningen van de NS wilden werken. Ir. Labrijn, een grote naam in de wereld van locomotievenontwerpers hield zich bezig met het ontwerp van een nieuw prototype locomotor en ontwierp de locomotor 101.

Dit ontwerp ging al veel meer op een railvoertuig lijken. De NS gaf in 1927 de Berliner Maschinenbau AG vormals L. Schwartzkopff te Berlijn de opdracht om locomotor 101 te bouwen en aan de NS af te leveren. De locomotor 101 was uitgerust met een benzinemotor van de firma Heinrich Kämper Motorenfabrik AG te Berlijn. Locomotoren zouden enkel rangeeractiviteiten op stations doen. Daaruit bleek dat het vermogen van de benzinemotor niet voldoende was. Verder beviel de lmt 101 prima. De NS besloot nog een prototype te laten bouwen door Schwartzkopff maar nu met een sterkere motor en een bestuurdershuisje.

Dat werd de locomotor 102. Men was zeer te spreken over het ontwerp en de NS durfde het aan om een serie locomotoren te bestellen. Eerst werd de serie 103-119 besteld bij Schwartzkopff en meteen daarna bij N.V. Werkspoor te Amsterdam de serie 120-152. De serie 103-152 werden tussen de jaren 1930 en 1932 in dienst gesteld. Ze werden over het gehele land verdeeld om op middelgrote stations rangeerwerkzaamheden te verrichten. De locomotoren 129-132 werden gereserveerd voor de NS werkplaatsen en werden niet voorzien van een dodemansinrichting. De locomotoren deden dienst tot 1950 maar toen waren er al heel wat buiten dienst gesteld of verkocht aan diverse ondernemingen.

De locomotoren waren zo’n succes dat er plannen kwamen om een zwaardere model te ontwerpen. Een met een dieselmotor en een electrische overbrenging. De mechanische overbrenging was toch onderhoudsgevoelig gebleken en was te beperkt in vermogen. De NS had inmiddels al wat proeven met een diesel-electrische overbrenging in de voormalige accu(mulatoren)locomotieven NS 83 en 84 en dat was erg goed bevallen.

Ir. Labrijn gebruikte zijn ervaringen met de locomotorenserie 100 en ontwierp een geheel nieuwe locomotor, de NS serie 200.

Deze serie locomotoren zal eerst uit een reeks van twaalf bestaan. Opvallend was dat er werd geen prototype voor deze nieuwe serie gebouwd. N.V. Werkspoor werd weer benaderd en leverde de serie in 1934 af. Nieuw bij deze serie locomotoren is dat deze nu een geheel dicht bestuurdershuis kregen. Het was namelijk de bedoeling deze serie naast de rangeeractiviteiten ook te gebruiken voor andere doeleinden zoals het rijden van korte lichte goederentreinen. De NS 200 serie zou dan goederenwagons op kleine stations ophalen en ze op een middelgrote station afleveren, waar ze in de normale goederentreinen opgenomen konden worden. Na de NS serie 201-212 werden nog meerdere locomotoren in dienst gesteld. Deze locomotoren werden tussen 1935 en 1940 in vier leveringen afgeleverd en zijn vrijwel alle gebouwd door N.V. Werkspoor. Bijna allemaal, want de locomotoren 281-306 werd door de Centrale Werkplaats Zwolle gebouwd. Niet verwonderlijk want de NS heeft vaker zelf locomotieven gebouwd. De reden waarom is helaas nog niet bekend. Wellicht had het met overcapaciteit van de werkplaats te maken. Tot voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (1940) waren er in totaal 121 locomotoren afgeleverd, de serie 201-321.

Na de Tweede Wereldoorlog, in 1949, besloot de NS de serie 200/300 uit te breiden met 48 locomotoren. Deze werden tussen 1949 en 1951 in vijf leveringen gebouwd door N.V. Werkspoor. Tot 1 januari 2001 waren er aardig wat Sikken in gebruik bij de diverse onderaannemers o.a.Volker Stevin Rail & Traffic Materieel, Strukton, NBM Rail, Railpro. Na een ongeval werd het verboden door de Arbeidsinspectie om i.v.m. veiligheid etc. te rijden met de locomotoren.

Gelukkig is er nog een flink aantal locomotoren bewaard gebleven; ze zijn terug te vinden bij diverse musea en particulieren. De NS serie 200-300 had meer succes dan de NS serie 100. Dat bewijst wel het aantal dienstjaren (bijna 70 jaar). NS besloot het nog eens te proberen en ontwierp een grotere locomotor,de NS 400.

We kunnen dit type echter geen locomotor meer noemen want dit model was te groot geworden voor een mechanische rem. De NS 400, ookwel grote Sik genoemd, werd voorzien van een luchtdrukrem en mocht derhalve alleen door machinisten bediend worden. Het ontwerp was al voor de oorlog klaar maar het duurde nog tot 1947/1948 eer N.V. Werkspoor deze serie van vijftien stuks kon afleveren. De locomotieven waren helaas geen succes en werden al na tien jaar arbeid buiten dienst gesteld. Ze konden best gemist worden want de NS nam toendertijd de serie 500 en 600 in dienst. Deze waren aanzienlijk sterker dan de serie 400, vierhonderd pk in plaats van tweehonderdvijftig pk.